Wat vindt tante Truus ervan?

Door Marjon Cosijn

Er zijn twee soorten schrijvers. Je kunt natuurlijk allerlei indelingen maken, maar vandaag heb ik het over Herman Brusselmans en over zijn tegenhanger. Laten we hem schrijver X noemen.

Herman Brusselmans schrijft alles wat in hem opkomt. Soms lijkt het wel of hij schrijft om zijn lezers te provoceren. Hij steelt uit het leven – zoals alle schrijvers – maar weigert om de herkomst te verbloemen. Zo ontstaan rellen, en wellicht is dat precies wat hij wil. Van een writer’s block heeft hij nog nooit gehoord.

Dan is er zijn tegenhanger. Schrijver X wil graag schrijven, maar hij is geblokkeerd. Hij heeft zoveel ideeën en verhalen in zijn hoofd, maar steeds als hij zijn pen op papier wil zetten, lijkt iets hem tegen te houden. Dat zit hem natuurlijk in het feit dat hij zich bij iedere zin afvraagt:

‘Wat zou tante Truus ervan denken?’

Dit is een van de meest verlammende vragen die een schrijver kan plagen. Logisch dat schrijver X hierdoor vastloopt. Hij moet zich daar dringend van bevrijden.

Wat gebeurt er in het hoofd van Schrijver X?

Met de kreet ‘wat zou tante Truus ervan denken?’ bedoel ik dat er iemand op zijn schouder zit. Die ‘iemand’ leest als het ware mee. In plaats van dat schrijver X vrij en ongebreideld schrijft en zijn personages ontdekt en onderzoekt wat hen drijft, toetst hij iedere zin aan de meelezer op zijn schouder: tante Truus dus.

Wat is het gevolg?

Hij loopt vast. Hij laat zich verlammen. Hij bevriest of verstart door het mogelijke commentaar van zijn imaginaire meelezer. Ik ken het uit eigen ervaring. Naast allerlei fictiegenres heb ik ook veel non-fictie geschreven. Bij non-fictie kijkt een hele redactie mee, bij fictie in eerste instantie niet. Maar in beide genres liep ik geregeld vast. Het soort tekst waar ik aan werkte, was niet de oorzaak. Wat dan wel?

Pas toen ik me realiseerde dat er één gemeenschappelijke oorzaak was, kon ik mezelf hiervan bevrijden.

Wat ontdekte ik?

Ik ontdekte dat ik de opdrachtgever (non-fictie) of de lezer (fictie) boven me zette. Of dat ik indruk wilde maken. Of dat ik het extra goed wilde doen. Of dat ik mezelf klein maakte.

Ik moest leren dat het normaal is om een manuscript vol strepen terug te krijgen. Als er een redactie van vier deskundige mensen boven gaat hangen, kan dat niet anders. Dan betekent zo’n manuscript alleen maar dat zij hun werk goed gedaan hebben. Niets meer en niets minder.

Het was vooral belangrijk dat ik ging inzien dat mijn teksten door hun commentaren, suggesties en aanwijzingen beter werden.

Hoe komt schrijver X hiervan af?

Als hij vastloopt of het stroomt niet zoals hij zou willen, dan voelt hij wie er op zijn schouder zit. Wie geeft daar voortdurend commentaar? Hij vraagt zich af op wie hij indruk wil maken.

Als hij daar de vinger op kan leggen, kan dat al een wereld van verschil maken. Soms is het niet voldoende om vast te stellen wie daar zit of zitten. Dan moet hij ze rigoureus wegsturen. Ik weet uit ervaring dat het helpt!

  • Stagneert het schrijven soms, eigenlijk zonder reden? Herken je de redenen die ik hierboven gaf? Ik lees het graag in het reactieveld.
  • Heb jij je eigen methodes om ‘tante Truus’ weg te sturen?

Deel je ervaringen hieronder en praat mee!